-
1 classer
classer [klaasee]1 klasseren ⇒ rangschikken, indelen, classificeren♦voorbeelden:classer un individu • meteen weten wat voor vlees men in de kuip heeftclasser les plantes • de planten in klassen indelenêtre classé au nombre des chefs-d'oeuvre • tot de meesterwerken behorenje l'ai tout de suite classé • ik wist meteen wat ik aan hem hadclasser comme site inscrit • tot beschermd landschap verklaren♦voorbeelden:¶ se classer premier • de eerste zijn, wordense classer dans une catégorie • in een categorie vallense classer parmi les meilleurs • bij de besten behoren1. v1) klasseren, indelen, classificeren2. se classerv1) ingedeeld worden (bij), vallen (onder) -
2 diviser
diviser [dieviezee]1 delen ⇒ ver-, in-, opdelen♦voorbeelden:diviser une tâche entre plusieurs personnes • een taak verdelen over verschillende mensendiviser pour régner • verdeel en heers1 zich verdelen ⇒ verdeeld worden, ingedeeld worden, zich splitsen1. v1) delen, verdelen, indelen2. se diviservzich verdelen, zich splitsen -
3 classer les plantes
classer les plantes -
4 classifier
-
5 diviser en classes
diviser en classes
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский